80 jaar vrijheid vieren we op 4 en 5 me: Rouwen en Vieren.
Het 4&5 mei Comite heeft een mooi Denkboek uitgebracht: http://www.denkboek.nl
Leuk voor uw (klein) kinderen!

80 jaar vrijheid vieren we op 4 en 5 me: Rouwen en Vieren.
Het 4&5 mei Comite heeft een mooi Denkboek uitgebracht: http://www.denkboek.nl
Leuk voor uw (klein) kinderen!
Mooi gesprek gehad met wilma over het thema: Waar te landen?
Aanleiding was de vraag wat is mijn relatie tussen de wijk en de Regio-coöperatie Kracht van Utrecht
De vraag waar te landen in de relatie tussen wijk en de Kracht van Utrecht is niet zo gauw onder woorden te brengen en is best ingewikkeld. Mistige vraag ook. Er zijn heel veel aspecten, die ermee te maken hebben:
Elk thema kent ook vele gezichten en vergezichten. Ingewikkeld.
Toen gebeurde het! We toverden in dit gesprek de vraag waar ga ik landen om in een samengedeelde vraag + antwoord met draagvlak.
Wilma vroeg mij: Zou een idee zijn als je voor ons, onze wijkcooperatie een workshop houdt over de geschiedenis van de wijk. Zoom dan gelijk in waarom je de geschiedenis van het Ooglijdersgasthuis in een werkgroep wilt bestuderen? Mijn antwoord was “laten we dan klein beginnen i.s.m. met mensen die op de oproep in de wijkwijzer reageren en daarmee belangstelling tonen voor deze onderwerpen. In het kostershuis, op donderdag?”
Ooglijders- of Stockmanhof?
We hebben geen afspraken gemaakt en wachten op de reacties op de oproep, die Marian zo mooi voor de Wijkwijzer heeft samengevat. Geen reactie, behalve de website-man die er van Marian van hoorde: Frans van Nooij. Eigenlijk ligt voor de hand een oefenlocatie te kiezen dien nog meer in de buurt ligt: De Pastor Stockmanhof! Geen bestemmingsplan, bestemming bedrijfsterrein en die bestemming omgeturnd naar wonen en daar dan 25 dure woningen te koop zetten????
Deelvragen van de RLI zijn: Hoe kunnen de verschillende functies en opgaven in het landelijk gebied beter worden gefaciliteerd? Hoe kan meervoudig (agrarisch) grondgebruik bijdragen aan zowel leefomgevingsdoelen (natuur, water, bodem, klimaat) als aan het behoud van voldoende landbouwgrond? Wat kan een nieuwperspectief op landinrichtingsinstrumentarium, grondeigendom, grondgebruik en terreinbeheer en het functioneren van de grondmarkt hieraan bijdragen?
Informatie of reactie
Voor meer informatie over het advies of uw reactie kunt u contact opnemen met de projectleider van de RLI, Douwe Wielenga, douwe.wielenga@rli.nl, 06 21 24 08 09.
Wat is het effect van de omgevingswet. In deze wet wordt veel minder geregeld. Verbodsbepalingen worden vervangen door uitnodigingsplanologie, gestold wantrouwen wordt optimistisch vertrouwen. Met het omgevingsplan geeft de gemeente vorm aan een nieuwe opdracht: zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Een wet voor optimisten….?
Geen wonder dat de prijs van bouwgrond explodeert. In 1995 maakten de kosten van een bouwkavel nog zo’n 20% uit van een nieuwe woning. In 2022 was dat al 60%. Bij een huizenprijs in dat jaar van gemiddeld 4 ton (inmiddels is dat €475.000) betekent dit dat de koper €240.000 aftikte voor een meestal toch al karig kaveltje. Bron: FD IBO-artikel Ed Groot.
IBO-onderzoek WONINGBOUW EN GROND – OP GROND KUN JE BOUWEN |
Samenvatting
Doel
Het doel van dit interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) is om de knelpunten van
de woningbouw in kaart te brengen. We onderzoeken verschillende instrumenten en
maatregelen om de knelpunten op te lossen. Op dit moment zijn er niet voldoende woningen
voor iedereen die een woning zoekt. Door de werking van de woningmarkt en het beleid van de
afgelopen jaren zijn er niet voldoende huizen gebouwd. Nederland zal veel huizen moeten
bijbouwen. In dit IBO bespreken we aan de hand van vier aangrijpingspunten de knelpunten: de
ruimte, de grond, de bouw en de afnemers. Voor elk van de knelpunten presenteren we
verschillende oplossingsrichtingen.
Knelpunten
Er is een grote woningbouwopgave en veel behoefte aan betaalbare woningen. De
Nederlandse bevolking groeit snel en het aantal huishoudens groeit nog sneller. Om ervoor te
zorgen dat we voldoen aan de woningbehoefte zijn er van 2022 tot 2030 ongeveer 981.000 extra
woningen nodig. Maar met meer woningen alleen lossen we het probleem niet op. Er is vooral
behoefte aan betaalbare woningen, die via nieuwbouw of doorstroming beschikbaar kunnen
komen, en geschikte woningen voor ouderen. We verwachten dat de vraag hiernaar zal toenemen.
Een woning is de afgelopen jaren voor mensen met een laag- of middeninkomen zelfs bijna
onbereikbaar geworden.
Er zijn nu onvoldoende plekken om huizen te bouwen. Ook zijn er te weinig haalbare
plannen. De huizenprijzen zijn flink gestegen, maar dat betekent niet dat er meer woningen zijn
gebouwd. Daarnaast wordt niet alle geplande woningbouw volgens de verwachting uitgevoerd.
Zonder genoeg haalbare plannen om huizen te bouwen, lossen we het woningtekort niet op. Het
hardmaken1 van woningbouwplannen is de laatste stap in een lang bestuurlijk
besluitvormingsproces. Hierbij wordt niet genoeg geluisterd naar de behoefte van de
woningzoekende.
Grond is duur en er is te weinig grip op de ontwikkeling van gebieden. Partijen; gemeente,
ontwikkelaar, grondeigenaar etc. zijn zeer afhankelijk van elkaar. De grondprijs is de afgelopen
dertig jaar flink gestegen en maakt een steeds groter deel uit van de prijs van een nieuwe woning.
De grondprijs gaat gemakkelijk omhoog, maar niet snel naar beneden. Als de grondprijs op een
hoger bedrag is vastgezet dan de actuele grondwaarde rechtvaardigt, komt de grond in de praktijk
niet beschikbaar voor het bouwproces. Gemeenten hebben minder grond. Daarnaast werken
instrumenten om waardestijgingen te benutten voor publieke investeringen niet goed genoeg.
Bij de ontwikkeling van gebieden zijn er financiële tekorten en sluit de capaciteit bij
ontwikkelende partijen en gemeenten niet goed aan op de vraag. Ondanks hoge
huizenprijzen zijn er tekorten op de grond- en vastgoedexploitaties. De stijging van huizenprijzen
zorgt weliswaar voor hogere opbrengstpotenties, maar werkt ook door op de verwervingsprijzen,
waardoor de kosten stijgen. Bij publieke en private onrendabele toppen speelt infrastructuur vaak
een grote rol. Infrastructuur is duur en kan vaak niet (volledig) worden gedekt uit de opbrengsten
van de gebiedsontwikkeling. Grote veranderingen in de vraag schaden de structurele capaciteit bij
IBO WONINGBOUW EN GROND – OP GROND KUN JE BOUWEN |
gemeenten en ontwikkelende partijen, waarbij vooral de ambtelijke capaciteit bij gemeenten een
knelpunt is.
Het verdienmodel van afnemers staat onder druk. Op de korte termijn hebben
woningcorporaties te weinig plekken om huizen te bouwen. Op de lange termijn hebben
woningcorporaties niet genoeg geld om te investeren in nieuwbouw. De huurinkomsten zijn
namelijk niet voldoende om de ontwikkel- en bouwkosten terug te verdienen. Daarnaast is het
voor beleggers ook moeilijker om geld te verdienen aan investeringen in vastgoed.
De knelpunten hebben met elkaar te maken, maar staan tegelijkertijd ook los van
elkaar. Er is niet één oplossing. De nood is hoog en er zijn te weinig woningen. Maar in de
woningbouw moet je ook rekening houden met de gevolgen op de lange termijn. Het afwegen van
die gevolgen kost nu eenmaal tijd. Met de juiste keuzes en maatregelen kan de overheid beter in
actie komen. Als de huizenmarkt goed draait, komt dit de maatschappij ten goede. Er is betaalbare
woningbouw nodig, maar dit betekent wel dat woningen minder geld zullen opleveren. Hierdoor
staat de waarde van nieuwbouwwoningen onder druk en is het lastig plannen financieel rond te
rekenen. De opbrengsten van de te bouwen woningen zijn niet genoeg om de kosten te dekken.
Kortom: een ingewikkeld probleem, waarbij veel zaken invloed op elkaar hebben.
Beleidsmaatregelen
Maak gebruik van regels en wetten die nu al beschikbaar of in voorbereiding zijn. De
gereedschapskist voor regie en sturing is al grotendeels beschikbaar. Bijvoorbeeld het
voorkeursrecht, waarbij de overheid het eerste recht van koop heeft. Je kunt ook denken aan het
eerder inzetten van onteigening, waarbij de overheid – onder zeer strenge voorwaarden – iemand
verplicht zijn grond te verkopen. Met de Nota Ruimte komt meer duidelijkheid over wat er waar
kan. Met het wetsvoorstel Regie worden afspraken over nieuwe woningen vastgelegd in de wet.
Hierdoor kunnen kwantitatieve en kwalitatieve doelen worden behaald.
Dit IBO beveelt een aantal mogelijke oplossingen aan. Deze oplossingen kun je niet los
van elkaar zien. Bij woningbouw heb je te maken met verschillende processen. Eén probleem
oplossen heeft geen zin als er bij een ander proces alsnog iets misgaat. Voor meer
nieuwbouwwoningen moet alles kloppen. Ten eerste heb je voldoende locaties en plannen nodig.
Ten tweede is er medewerking van grondeigenaren nodig en ontwikkelaars die de woningen gaan
bouwen. Tot slot zijn er partijen nodig die willen en kunnen kopen. Hierboven zijn de verschillende
problemen beschreven. Op basis hiervan adviseert de werkgroep om op al deze vlakken
maatregelen te nemen (zie figuur 1). Soms is er keuze uit meerdere maatregelen met elk hun
eigen voor- en nadelen.
Samenvatting
Doel
Het doel van dit interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) is om de knelpunten van
de woningbouw in kaart te brengen. We onderzoeken verschillende instrumenten en
maatregelen om de knelpunten op te lossen. Op dit moment zijn er niet voldoende woningen
voor iedereen die een woning zoekt. Door de werking van de woningmarkt en het beleid van de
afgelopen jaren zijn er niet voldoende huizen gebouwd. Nederland zal veel huizen moeten
bijbouwen. In dit IBO bespreken we aan de hand van vier aangrijpingspunten de knelpunten: de
ruimte, de grond, de bouw en de afnemers. Voor elk van de knelpunten presenteren we
verschillende oplossingsrichtingen.
Knelpunten
Er is een grote woningbouwopgave en veel behoefte aan betaalbare woningen. De
Nederlandse bevolking groeit snel en het aantal huishoudens groeit nog sneller. Om ervoor te
zorgen dat we voldoen aan de woningbehoefte zijn er van 2022 tot 2030 ongeveer 981.000 extra
woningen nodig. Maar met meer woningen alleen lossen we het probleem niet op. Er is vooral
behoefte aan betaalbare woningen, die via nieuwbouw of doorstroming beschikbaar kunnen
komen, en geschikte woningen voor ouderen. We verwachten dat de vraag hiernaar zal toenemen.
Een woning is de afgelopen jaren voor mensen met een laag- of middeninkomen zelfs bijna
onbereikbaar geworden.
Er zijn nu onvoldoende plekken om huizen te bouwen. Ook zijn er te weinig haalbare
plannen. De huizenprijzen zijn flink gestegen, maar dat betekent niet dat er meer woningen zijn
gebouwd. Daarnaast wordt niet alle geplande woningbouw volgens de verwachting uitgevoerd.
Zonder genoeg haalbare plannen om huizen te bouwen, lossen we het woningtekort niet op. Het
hardmaken1 van woningbouwplannen is de laatste stap in een lang bestuurlijk
besluitvormingsproces. Hierbij wordt niet genoeg geluisterd naar de behoefte van de
woningzoekende.
Grond is duur en er is te weinig grip op de ontwikkeling van gebieden. Partijen; gemeente,
ontwikkelaar, grondeigenaar etc. zijn zeer afhankelijk van elkaar. De grondprijs is de afgelopen
dertig jaar flink gestegen en maakt een steeds groter deel uit van de prijs van een nieuwe woning.
De grondprijs gaat gemakkelijk omhoog, maar niet snel naar beneden. Als de grondprijs op een
hoger bedrag is vastgezet dan de actuele grondwaarde rechtvaardigt, komt de grond in de praktijk
niet beschikbaar voor het bouwproces. Gemeenten hebben minder grond. Daarnaast werken
instrumenten om waardestijgingen te benutten voor publieke investeringen niet goed genoeg.
Bij de ontwikkeling van gebieden zijn er financiële tekorten en sluit de capaciteit bij
ontwikkelende partijen en gemeenten niet goed aan op de vraag. Ondanks hoge
huizenprijzen zijn er tekorten op de grond- en vastgoedexploitaties. De stijging van huizenprijzen
zorgt weliswaar voor hogere opbrengstpotenties, maar werkt ook door op de verwervingsprijzen,
waardoor de kosten stijgen. Bij publieke en private onrendabele toppen speelt infrastructuur vaak
een grote rol. Infrastructuur is duur en kan vaak niet (volledig) worden gedekt uit de opbrengsten
van de gebiedsontwikkeling. Grote veranderingen in de vraag schaden de structurele capaciteit bij????
1 Een woningbouwplan is hard wanneer het omgevingsplan de bouw van woningen toestaat.
Doel: Aanwijzingen en bronnen toegankelijk maken voor mensen en coöperaties die de waarde van grond onderzoeken en een standpunt willen omschrijven van de gebruikswaarde en de marktwaarde van grond
Het doel is dus niet om de waarde van de volkshuisvesting in relatie tot de markt te onderzoeken. Dan komen symptomen als leegstand, angstcultuur en wooncrisis aan de orde. Daarvoor verwijs ik naar o.a. de Utrechtse NUK en artikelen van de Utrechtse journalist Cees Grimbergen , zie https://denuk.nl/ en zoek met het trefwoord Grimbergen. Een video-introductie van het debat in Utrecht is te beluisteren in een aflevering Herrie in de Slachtstraat via de link https://denuk.nl/herrie-over-leegstand-in-utrecht-en-ziekteverzuim-op-het-stadskantoor/
Grondspeculatie omschrijf ik als speculeren op het behalen van woekerwinsten (>>> 6 %) in plaats van het streven naar maatschappelijk verantwoord rendement van max 6 %.
Stand 16 februari 2025
Planning: voor de zomer klaar (vakantie op Schier)
Te zetten stappen
Dit stappenplan hoorde bij een oproep, die eind vorig jaar in de wijkwijzer Noord Oost is verschenen. Er zijn bij mij geen reacties op deze oproep binnen gekomen:
Inmiddels zijn de nieuwe woningen in en rond het Ooglijdersgasthuis alweer een paar jaar bewoond. De renovatie en de bouw gingen niet zonder slag of stoot. Hoe is dat indertijd allemaal gegaan? Buurtbewoner Jan Korff de Gidts zou de geschiedenis graag eens met medewijkbewoners op een rijtje zetten. Wie vindt het leuk om historisch onderzoek te doen, nieuws uit te pluizen en alle zakelijke, gemeentelijke en persoonlijke belangen die speelden in kaart te brengen?
Wat is er aan de hand?
De waarde van grond waar een gemeente een nieuw bestemming voor heeft bepaald is zoveel meer waard als landbouwgrond dat grondspeculatie en corruptie heel makkelijk in elkaar kunnen overlopen. Dat kan bijvoorbeeld een woonbestemming zijn. Landbouwgrond kost 5 – 10 euro per vierkante meter (NVM-Kadaster-data. Grond voor een woonbestemming kost meer dan het tien tot het honderdvoudige (RABO/2023 data) Hoe staat het met anticorruptiewetgeving? Welke corruptierisico’s komen in beeld?
REACTIE van een collega
Dank: Raak! Mijn commentaar bij deze: in cursief!
Het diagram met de waardesprong van natuur- naar woningbouw grond houdt geen rekening met de (grond)productiekosten die je moet maken om de grond ook daadwerkelijk voor de nieuwe functie geschikt te maken: het bouw- en woonrijomaken of voor een agrariër de kosten van zijn bedrijfsmiddelen (wagenpark en stallen).
zeker, die kosten dien je van de winst af te trekken: speculeren is het doel! Woekerwinst is ietsje minder. Ken jij deze kosten in %% van de grondwaarde?
Ook lijkt het alsof de eerste de beste ontwikkelaar de gemeente zomaar meekrijgt om het omgevingsplan v/h bestemmingsplan te wijzigen. Daar hebben rijk, provincie en gemeente met ruimtelijk beleid een sturende rol.
Zeker, maar die sturende rol is weinig transparant en de lobbies doen hun werk achter het gordijn. Speculeren is bovendien niet strafbaar ! . En het OM klaagt dat de huidige wetgeving het moeilijk maakt om om omkoping te bewijzen… Lobbies hebben er geen belang bij dat dit gat in de wetgeving wordt gedicht. Er zijn dus veel “functies bij betrokken op diverse niveaus. Dat kost veel naspeuringwerk, en wie heeft daar belang <-> “Hou je mond over grond”
Ambtenaren komen is bekaaid vanaf… handel in invloed en info (met of zonder tegenprestatie) daar doen bestuurders en consultants net zo hard in mee.
Zeker! De uitspraak van het OM (bewijsvoering omkoping is moeilijk”) treft ook bestuurders, consultants en lobbyisten + de netwerkspecialisten in data!
Toets aan de inzichten van boeken van Henk Van Arkel en zijn STRO
Hoe toets je dat?
Aan het werk!
Alvast twee STRO-plaatjes hieronder, nog zonder toelichting.
Uittreksel van: Henk van Arkel, Lluis Muns Terrats & Juliette Alenda-Demoutiez. ‘Making money virtuous’. iBooks.
Google & het Engelse Wikipedia leveren de kennis en een intrigerend plaatje over dit begrip.
The term tacit knowing is attributed to Michael Polanyi’s Personal Knowledge (1958).[1] In his later work, The Tacit Dimension (1966), Polanyi made the assertion that “we can know more than we can tell.”[2] He states not only that there is knowledge that cannot be adequately articulated by verbal means, but also that all knowledge is rooted in tacit knowledge. While this concept made most of its impact on philosophy of science, education and knowledge management—all fields involving humans—it was also, for Polanyi, a means to show humankind’s evolutionary continuity with animals. Polanyi describes that many animals are creative, some even have mental representations, but can only possess tacit knowledge.[3] This excludes humans, however, who developed the capability of articulation and therefore can transmit partially explicit knowledge. This relatively modest difference then turns into a big practical advantage, but there is no unexplained evolutionary gap.
Dit herinnert me aan mijn werk in trainingsinstituten. Ik startte op de afdeling Wereld van Vormingsinstituut Kerk en Wereld in Driebergen. Ze noemden zich het beste cursusinstituut in Nederland met voormannen als Banning en vele anderen, mede vanwege de ontstaansgeschiedenis mer e Sociale Academie de Horst. Later werd ik trainer/adviseur op het toenmalig grootste cursusinstituut voor OR-leden, SBI Training & Advies in Doorn
Ervaringskennis
De kern van mijn werk werd om ervaringskennis van praktisch opgeleide medewerkers boven tafel krijgen. Ze hadden zich als vrijwilliger gemeld om lid van de ondernemingsraad of vakbond te worden. De OR-wet uitleggen deed ik ook, maar die wet is mager, loopt niet alleen achter, maar is vooral vaag of nietszeggend.Toch mijn vroegere SBI-collega Peter van Macklenberg eens bellen om te sparren over ons werk. Hij was indertijd toch ook een fan van cognitieve psychologie met leuke “FLOW”-experimenten in Engeland? Anno 2024 zou ik die onontgonnen ervaringskennis “tacid knowledge” noemen. Hoe wordt dat begrip In Wikipedia beschreven?
Tacit knowledge can be defined as skills, ideas and experiences that are possessed by people but are not codified and may not necessarily be easily expressed.[4] With tacit knowledge, people are not often aware of the knowledge they possess or how it can be valuable to others. Effective transfer of tacit knowledge generally requires extensive personal contact, regular interaction,[5] and trust. This kind of knowledge can only be revealed through practice in a particular context and transmitted through social networks.[6] To some extent it is “captured” when the knowledge holder joins a network or a community of practice.[5]
Some examples of daily activities and tacit knowledge are: riding a bike, playing the piano, driving a car, hitting a nail with a hammer,[7] putting together pieces of a complex jigsaw puzzle, and interpreting a complex statistical equation.[4]
In the field of knowledge management, the concept of tacit knowledge refers to knowledge that cannot be fully codified. An individual can acquire tacit knowledge without language. Apprentices, for example, work with their mentors and learn craftsmanship not only through language but also by observation, imitation, and practice.
The key to acquiring tacit knowledge is experience. Without some form of shared experience, it is extremely difficult for people to share each other’s thinking processes.[8]
Tacit knowledge can be divided according to the terrain. Terrains affect the process of changing tacit knowledge into explicit knowledge. Terrains are of three kinds:
Tacit knowledge has been described as “know-how” as opposed to “know-what” (facts).[10] This distinction between “know-how” and “know-what” is considered to date back to a 1945 paper by Gilbert Ryle given to the Aristotelian Society in London.[11] In his paper, Ryle argues against the (intellectualist) position that all knowledge is knowledge of Propositions (“know-what”), and therefore the view that some knowledge can only be defined as “know-how”. Ryle’s argument has, in some contexts, come to be called “anti-intellectualist“. There are further distinctions such as “know-why” (science) or “know-who” (networking).[citation needed]
Tacit knowledge involves learning and skill but not in a way that can be written down. On this account, knowing-how or “embodied knowledge” is characteristic of the expert, who acts, makes judgments, and so forth without explicitly reflecting on the principles or rules involved. The expert works without having a theory of his or her work; he or she just performs skillfully without deliberation or focused attention.[6] Embodied knowledge represents a learned capability of a human body’s nervous and endocrine systems.[12]
Although it is possible to distinguish conceptually between explicit and tacit knowledge, they are not separate and discrete in practice.[8] The interaction between these two modes of knowing is vital for the creation of new knowledge.[13]
Tacit knowledge can be distinguished from explicit knowledge in three major areas:[1]
The process of transforming tacit knowledge into explicit or specifiable knowledge is known as codification, articulation, or specification. The tacit aspects of knowledge are those that cannot be codified, but can only be transmitted via training or gained through personal experience. There is a view against the distinction, where it is believed that all propositional knowledge (knowledge that) is ultimately reducible to practical knowledge (knowledge how).[14]
Main article: SECI model of knowledge dimensions
Ikujiro Nonaka proposed a model of knowledge creation that explains how tacit knowledge can be converted to explicit knowledge, both of which can be converted into organisational knowledge.[15] While introduced by Nonaka in 1990,[16] the model was further developed by Hirotaka Takeuchi and is thus known as the Nonaka–Takeuchi model.[15][17] In this model, tacit knowledge is presented variously as uncodifiable (“tacit aspects of knowledge are those that cannot be codified”) and codifiable (“transforming tacit knowledge into explicit knowledge is known as codification”). This ambiguity is common in the knowledge management literature.
Assuming that knowledge is created through the interaction between tacit and explicit knowledge, the Nonaka–Takeuchi model postulates four different modes of knowledge conversion:[15]
Nonaka’s view may be contrasted with Polanyi’s original view of “tacit knowing”. Polanyi believed that while declarative knowledge may be needed for acquiring skills, it is unnecessary for using those skills once the novice becomes an expert. Indeed, it does seem to be the case that, as Polanyi argued, when people acquire a skill, they acquire a corresponding understanding that defies articulation.[6]
De wikipedia-lemma Unsaid geeft mooie beschrijvingen wat verstaan wordt = wat wetenschappers verstaan onder wat mensen soms inslikken en daarom niet uitspreken of voorzichtig /omfloerst zeggen.
The term “unsaid” refers that is not explicitly stated, what is hidden and/or implied in the speech of an individual or a group of people.
The unsaid may be the product of intimidation; of a mulling over of thought; or of bafflement in the face of the inexpressible.[1]
Mijn beeld hierbij is dat macht van een mens intimiderend kan overkomen op een ander mens, Ik durf geen oordeel uit te spreken. Want het adagium van Pandora was: ooit wel eens een normaal mens ontmoet?
Ooit wel eens normaal mens ontmoet?
De tekst op deze oospronkelijke Pandora-poster (1964) is van Simon Carmiggelt.
Ik herinner me de poster anders: In een van de cursus-ruimtes op Kerk en Wereld liep ik voortdurend langs een omgebouwde poster. De poster had een spiegelend oppervlak: je keek naar jezelf!
Polanyi, Michael. 1958. Personal Knowledge: Towards a Post-Critical Philosophy. Chicago: University of Chicago Press. ISBN0-226-67288-3. Polanyi, Michael. 1966. The Tacit Dimension. Chicago: University of Chicago Press. p. 4. Héder, Mihály; Paksi, Daniel (2018). “Non-Human Knowledge According to Michael Polanyi”. Tradition and Discovery: The Polanyi Society Periodical. 44 (1): 50–66. doi:10.5840/traddisc20184418. Chugh, Ritesh (2015). “Do Australian Universities Encourage Tacit Knowledge Transfer?”. Proceedings of the 7th International Joint Conference on Knowledge Discovery, Knowledge Engineering and Knowledge Management. pp. 128–135. doi:10.5220/0005585901280135. ISBN978-989-758-158-8. Goffin, K.; Koners, U. (2011). “Tacit Knowledge, Lessons Learnt, and New Product Development”. Journal of Product Innovation Management. 28 (2): 300–318. doi:10.1111/j.1540-5885.2010.00798.x. Schmidt, Frank L.; Hunter, John E. (February 1993). “Tacit Knowledge, Practical Intelligence, General Mental Ability, and Job Knowledge”. Current Directions in Psychological Science. 2 (1): 8–9. doi:10.1111/1467-8721.ep10770456. S2CID145203923. Engel, P. J. H. (2008). “Tacit knowledge and Visual Expertise in Medical Diagnostic Reasoning: Implications for medical education”. Medical Teacher. 30 (7): e184–e188. doi:10.1080/01421590802144260. PMID18777417. Lam, Alice (May 2000). “Tacit Knowledge, Organizational Learning and Societal Institutions: An Integrated Framework”. Organization Studies. 21 (3): 487–513. doi:10.1177/0170840600213001. S2CID146466393. Collins, Harry M. (2013). Tacit and explicit knowledge. The University of Chicago Press. ISBN978-0-226-00421-1. OCLC871293266. “Tacit and Explicit Knowledge | Key Concepts in Information and Knowledge Management”. www.tlu.ee. Retrieved 2021-04-15. Ryle, Gilbert (1945). “Knowing How and Knowing That: The Presidential Address”. Proceedings of the Aristotelian Society. 46: 1–16. doi:10.1093/aristotelian/46.1.1. JSTOR4544405. Sensky, Tom (2002). “Knowledge Management”. Advances in Psychiatric Treatment. 8 (5): 387–395. doi:10.1192/apt.8.5.387. Angioni, Giulio (2011). Fare, dire, sentire: l’identico e il diverso nelle culture [Doing, saying, feeling: the identical and the different in cultures] (in Italian). Il maestrale. pp. 26–99. ISBN978-88-6429-020-1. Hetherington, S, (2011) How to Know: A Practicalist Conception of Knowledge, Wiley-Blackwell, ISBN9780470658123.[page needed]Nonaka, Ikujiro, and Hirotaka Takeuchi. 1995. The Knowledge-creating Company: How Japanese Companies Create the Dynamics of Innovation. New York: Oxford University Press. ISBN978-0-19-509269-1. Available at the Internet Archive (registration required). Nonaka, Ikujiro. 1990. Management of Knowledge Creation. Tokyo: Nihon Keizai Shinbun-sha. Xu, F. 2013. “The Formation and Development of Ikujiro Nonaka’s Knowledge Creation Theory. Pp. 60-76 in Towards Organizational Knowledge: The Pioneering Work of Ikujiro Nonaka, edited by G. von Krogh, et al. Basingstoke, UK: Palgrave Macmillan. Polanyi, Michael. [1966] 1983. The Tacit Dimension. Gloucester: Doubleday & Company Inc. p. 4. Collins, H. M. (February 2001). “Tacit Knowledge, Trust and the Q of Sapphire” (PDF). Social Studies of Science. 31 (1): 71–85. doi:10.1177/030631201031001004. S2CID145429576. Collins, Harry M. 2010. Tacit and Explicit Knowledge. Chicago: University of Chicago Press. ISBN 9780226113807. Gordon, J.E. The new science of strong materials. Penguin books.[page needed]